Far West-trilogie

Filip Vanluchene

In 1990 ging De Tijd in première met Casanova, het begin van een hechte samenwerking tussen Lucas Vandervost en de Vlaamse toneelauteur, acteur en vertaler Filip Vanluchene (°1950). Vanluchene groeide op in Kuurne als zoon van een vlashandelaar, die later textielfabrikant werd. Alhoewel Filip Vanluchene aan het Gentse Conservatorium afstudeerde als acteur en zich engageerde bij Theater Arena en de Internationale Nieuwe Scène koos hij er vrij snel voor om theaterteksten te vertalen. Hij zette maar liefst negentien teksten van Dario Fo om naar het Nederlands - o.a. De Tijger en andere verhalen en Obscene Fabels in een opvoering van Jan Decleir - en beschouwt de Italiaanse Nobelprijswinnaar als de meester van wie hij, al vertalende, de knepen van het schrijversvak leerde. Na de dood van zijn vader in 1981 besloot Vanluchene om de zaak van zijn vader voort te zetten en voor het theater enkel nog te vertalen.

In de jaren negentig kreeg de loopbaan van Vanluchene een nieuwe impuls. Hij werd gevraagd om mee te werken aan Casanova (1990), een productie van De Tijd, geregisseerd door Eric De Volder en gespeeld door Lucas Vandervost en Bob De Moor, die Vanluchene al kende sinds zijn opleiding aan het conservatorium. Vandervost en De Moor zouden een belangrijke rol blijven spelen in de schrijversloopbaan van Vanluchene. Bob De Moor regisseerde bij Theater De Korre Hotel Terminus (1992), De Rafaëls (1994), Prinsenhof (1998) en De Naamlozen (1999), dat een speciale vermelding kreeg in het juryrapport van de Taalunie Toneelschrijfprijs 2000. Voor De Tijd vertaalde Vanluchene Agatha (1995) van Marguerite Duras, Woyzeck (1997) van Georg Büchner en Biedermann en de brandstichters (herdoopt tot Bal van de pompiers, 2001) van Max Frisch. Hij schreef één van de zeven teksten voor Zien Kijken/Cartier-Bresson (2000) en bewerkte Terwijl ik stierf (1998) van William Faulkner, dat in 2003 hernomen werd onder de titel Moeders gaan dood.

In 1995 kreeg Vanluchene zijn eerste schrijfopdracht van De Tijd. Het resultaat was Montagnes Russes, een stuk waarvoor de auteur in 1997 de Driejaarlijkse Staatsprijs voor Toneelletterkunde ontving. In 2000 volgde Risquons-tout waarvan de gelijknamige voorstelling werd geselecteerd voor het Theaterfestival 2001 en waarvoor de auteur de Interprovinciale Prijs voor letterkunde 2002 kreeg.
Het voorbije decennium heeft Filip Vanluchene zich ontwikkeld tot een theaterauteur met een heel eigen schriftuur. Het verrassende aan zijn werk ligt in het samengaan van een door en door Vlaamse sfeer met een vernieuwende theaterschriftuur. De setting, de personages en de verhaallijn zijn bij Vanluchene over het algemeen weinig spectaculair. Vanluchenes stukken spelen zich meestal af in onooglijke West-Vlaamse oorden als Emelgem, 'ergens tussen Lichtervelde en Lendelede' of Risquons-tout (al passeert er altijd wel een personage langs Italië, Zwitserland of Duitsland). De verhaallijn is opgehangen aan de banale gebeurtenissen in de levens van "stervelingen zonder noemenswaardige bijzonderheden." Anekdotes zijn dan ook fundamenteel in het werk van Vanluchene, al staan ze niet ten dienste van een realistische milieuschets of een gezellige vertelavond.
Vanluchene trapt niet in de val van het vrijblijvend oproepen van de couleur locale van zijn Vlaamse personages. Hij verwijst wel naar 'La Flandre Profonde', maar het is hem niet om een geromantiseerd Vlaanderen te doen, wel om een geproblematiseerd Vlaanderen, dat worstelt en collaboreert met de vooruitgang. Zijn stukken dragen trouwens meer en meer de sporen van de wereld van vandaag. Prinsenhof en Risquons-tout worden doorkruist door een autosnelweg. In Risquons-tout neemt de economische activiteit van West-Vlaanderen een centrale plaats in.
Vanluchene situeert zijn toneelstukken door middel van de setting en de personages in West-Vlaanderen, maar ook via de taal, die onmiskenbaar een Vlaams stempel draagt. Lokale wendingen en klanken suggereren dat de auteur de taal van 'de man in de straat' onversneden overneemt, maar niets is minder waar. Hij construeert een West-Vlaams kunstdialect, vol grammaticaal 'kromme' zinnen, doorspekt met ambtelijke taal, liturgische frasen en ander plechtig woordgebruik en citaten van literaire klassiekers tot commerciële slogans. Continu overspel plegend met het Romaanse en het Germaanse idioom. Zijn ‘Vlaams’ is allesbehalve zuiver van vreemde invloeden. Vanluchene houdt zich sowieso niet aan de regels van de taalkundige, literaire en dramatische welvoeglijkheid.
Ook aan de klassieke 'drie eenheden van tijd, ruimte en handeling' tornt hij. "Een eenheid van gedachten, tweedracht van tijd, veelheid van plaats en tegenstrijdigheid van handeling," zo luidt zijn omschrijving van Montagnes Russes, die ook van toepassing is op zijn latere stukken. Het is problematisch om van 'personages' te spreken in het werk van Vanluchene. Het gaat eerder om hybrides, stemmen die nu eens personage zijn, dan weer verteller, maar nooit een afgeronde entiteit vormen. Nu eens zijn ze in het heden, dan weer in het verleden. Nu eens hier, dan weer daar. Personages nemen elkaars gedachten over, beelden zich gesprekken en situaties in, hallucineren, fantaseren, fabuleren. Vanluchene weeft herinnering en relaas, monoloog en dialoog, toen en nu, ginder en hier door elkaar tot een verdichte wereld.

Bibliografie Vanluchene
- Casanova/ Hotel Terminus/ De Rafaëls, Theater De Korre, 1994.
- Montagnes Russes*, Bebuquin, 1995. (Verkrijgbaar bij De Tijd)
- Prinsenhof, Theater De Korre, 1997.
- De Naamlozen/ Risquons-tout, Van Halewyck, 2002.