Berckmans

Jean-Marie Berckmans

Jean-Marie Berckmans (1953-2008) kon geen maat houden. Hij wist echt niet hoe dat moest. Zijn hele leven en werk stonden in het teken van alles of niets.
In zijn thuis was de notie van de gulden middenweg misschien een onbestaand concept: geboren in een arbeidersgezin dat moest rondkomen met te weinig en geplaagd werd door manische depressie. Opgehemeld door een leraar die voorspelde dat hij een groot schrijver zou worden, en ja, in zijn eerste jaar Germaanse filologie aan de unief in 1977 het tot opgemerkt punkdichter geschopt – meteen met een gepubliceerde dichtbundel, Tranen voor Coltrane. (Zijn vriendschap met schrijver Kamiel Vanhole dateert van toen en ze stierven allebei in 2008). En toen sloegen de stoppen door. Van het ene uiterste in het andere: vier magere jaren in psychiatrische ziekenhuizen, daarna de liefde van zijn leven als springplank naar de vette jaren. Ze verhuisden naar Italië, waar hij als schoenverkoper fabuleuze bedragen verdiende en leefde als God. ‘Plastic schoenen verkopen is even boeiend als boeken,’ zegt hij jaren later bij een pint in de nachtelijke studio van de lokale Radio Minerva, nog steeds niet bekomen van de spectaculaire omwenteling van zijn rad van fortuin. Samen met zijn geld was hij zijn levensgezellin kwijt.
Terug in België besloot hij in 1989 schrijver te worden. Zo kon het bestaan van sukkelaar, zoals hij zichzelf noemde, tenminste nog tot iets dienen en enig soelaas bieden. En al functioneerde hij meer niet dan wel, zijn plan slaagde enigszins. Bij zijn dood in 2008 werd hij in literaire bijlagen herdacht als een ondergewaardeerd Vlaams schrijver en als ‘chroniqueur van de zelfkant’. Hij kreeg in de Boekenstad Antwerpen een graf tussen de andere literatoren op kerkhof ‘t Schoonselhof. Maar de herdenkingen waren in hetzelfde bedje ziek als dit tekstje en het dozijn andere portretjes dat verscheen: ze besteden te veel aandacht aan zijn leven en te weinig aan zijn werk. Berckmans was geen dorpsgek die ook nog wat meer dan middelmatigs schreef. Zijn taal steekt in radicaliteit en poëtische kracht met kop en schouders uit boven de taal van vele nog levende en succesvollere Vlaamse prozaschrijvers.
Het onderscheid tussen leven en werk van Jean-Marie Berckmans is niet echt duidelijk en tegelijk overduidelijk. Waar leefde hij het meest? In de Antwerpse metropool, waar hij van het kastje naar de muur, van de steuninstantie naar de uitgever, van zijn schrijftafel naar Café De Raaf, van de Aldi naar de wc-pot strompelde? In de nachtelijke uren, wanneer de in de ‘straat-zonder-haat’ ongewenste figuren als hij naar buiten kwamen en de warmte van buildingportalen opzochten? Of in zijn reservaat van taal, waar de uitwerpselen van het bestaan tenminste proper bleven wanneer men ze op papier schreef en zelfs gingen blinken en klinken als Coltrane’s koper. De hele existentie rijmt bij Berckmans willens nillens en weergaloos op stront. Het wanhopende ‘Shit!’-fundament van zijn wereld vergrootte hij door herhaling en stapeling muzikaal uit tot een weerbarstig gebed. Geschreven in het uur tussen hond en wolf, zoals hij het in een interview noemde, ‘wanneer de laatste hoeren gaan slapen, de eerste arbeiders gaan werken en de bedienden zich nog eens omdraaien en aan hun kont krabben’.
In die enigszins verlossende wereld van taal bevolken zijn literaire afsplitsingen de ‘Grauwzone’ van ‘Barakstad’ Antwerpen, met haar ‘hulpkaskwadraat’, haar randfiguren aan de kubieke meter en hun pandemonium van lichamelijke disfuncties. Een recensent suggereerde dat je zijn boeken moet lezen zoals je een album beluistert: de eerste keer vind je sommige dingen goed, andere zeggen je niet veel. Je beluistert hem keer op keer en vindt hem steeds beter: Vergeet niet wat de zevenslaper zei (1989), Café De Raaf nog steeds gesloten (1990), Rock & roll met Frieda Vindevogel (1991), Het zomert in barakstad (1993), Brief aan een meisje in Hoboken (1994), Taxi naar de Boerhaavestraat (1995), Bericht uit Klein Konstantinopel (1996), Ontbijt in het vilbeluik (1997), Slecht nieuws voor Doctor Paf de Pierennaaier, Pandemonium in de Grauwzone (1997), Na het baden bij Baxter en de ontluizing bij Miss Grace (2000), Het onderzoek begint (2002), As op Jazzwoensdag (2003), Je kunt geen twintig zijn op suikerheuvel (2006), 4 Laatste verhalen en enige nagelaten brieven (2009).